28-11-2014
Met de nieuwe EU aanlandplicht wordt internationaal de verplichting opgelegd dat een deel van de ondermaatse vis aan land moet worden gebracht. Een mogelijke uitzondering hierop zijn de soorten die -wetenschappelijk bewezen- een hoge overlevingskans hebben, nadat ze in zee zijn teruggegooid. Deze overlevingskansen moeten per soort en per visserijtechniek worden bepaald en kunnen worden opgenomen in het discardsplan, welke door de lidstaten rondom de Noordzee moet worden vastgesteld. Wat er onder een hoge overlevingskans wordt verstaan is nog niet bepaald.
In het verleden is al onderzoek gedaan naar de overleving van bijvangsten. Echter, de toen gebruikte methode is inmiddels verouderd, en de resultaten zijn daardoor niet meer representatief voor de huidige visserij. Halverwege 2014 is de CVO daarom begonnen met twee belangrijke projecten betreffende onderzoek naar de overleving van discards en het verbeteren van die overleving. Deze projecten worden ondersteund door het Europees Visserijfonds: Investeren in een duurzame visserij.
In project één wordt feitelijk onderzoek gedaan naar de overleving van discards zoals die nu is bij de verschillende vistechnieken en visgebieden. In project twee wordt gezocht naar aanpassingen in de verwerkingslijn die kunnen leiden tot een verdere verbetering in de overleving van discards.
De afgelopen maanden is er hard gewerkt door de verschillende projectpartners om de experimentele onderzoekreizen op zee tot in detail voor te bereiden. De eerste grote uitdaging hierbij was om een onderzoekaanpak vast te stellen, die wetenschappelijk verantwoord, internationaal afgestemd en praktisch toepasbaar is. Overlevingsonderzoek wordt niet alleen in Nederland uitgevoerd, maar ook andere landen zijn hier mee aan de slag gegaan. Wetenschappers hebben daarom het initiatief genomen om internationale richtlijnen op te zetten voor het doen van deze experimenten. Hierdoor kunnen resultaten tussen de verschillende landen en visserijen beter met elkaar worden vergeleken én zal er geen discussie achteraf meer plaatsvinden over de juistheid van het protocol. De komende week wordt in Kopenhagen daarover bij ICES verder overlegd. Vanuit Nederland zijn een aantal onderzoekers van Imares en Inger Wilms van de CVO daarbij aanwezig.
In het project is gekozen om gebruik te maken van een combinatie van twee methoden van meten van overleving. Daarbij kunnen we hopelijk in de nabije toekomst een groot aantal vissen doormeten. Enerzijds worden de discards na de vangst aan boord gehouden in een opvanginstallatie met waterbakken, waarbij sterfte wordt bekeken over een periode lang genoeg om een wetenschappelijk verantwoorde uitspraak te doen over overleving. De vissen worden in eerste instantie aan boord gemonitord en aan het einde van de visreis overgebracht naar IMARES te Yerseke. Hier wordt de overleving nog langer bijgehouden in het laboratorium. Anderzijds wordt er ook gekeken naar de reflexen en vitaliteit van de vis direct na de vangst. Het doel hier van is om de aan- of afwezigheid van reflexen te relateren aan sterfte, zodat we op termijn ook gegevens over sterfte kunnen verkrijgen door alleen reflexen te testen. Dit gaat snel en vraagt geen opslagruimte voor levende vis aan boord.
Naast het opzetten van een goede onderzoeksmethode, is er veel aandacht besteed aan het bouwen van een wetenschappelijk verantwoorde opvanginstallatie voor levende vis. Deze opvanginstallatie dient er voor om de discards na de vangst in te bewaren aan boord en te monitoren. In nauwe samenwerking met IMARES en ILVO is door Maaskant Shipyards een opvanginstallatie ontworpen die zo goed mogelijk de natuurlijke omgeving van de vis nabootst, maar vooral ook praktisch hanteerbaar is. In het ontwerp wordt de watertoevoer voor iedere bak apart verzorgd en hebben de bakken een kleur gekregen die vis geen onnodige stress geef. De bakken zijn geplaatst in een soort laden die onafhankelijk van elkaar kunnen worden bekeken zodat de vis niet onnodig wordt gestoord. Tevens is gedacht aan geluids- en temperatuurisolatie en zijn de afmetingen geoptimaliseerd met het oog op plaatsing onder de bak van een schip. De opstelling is uitvoerig getest in het laboratorium van IMARES met kweektong en gevangen tong, schol en schar. Deze bleven goed in leven.
Om eventuele effecten van het houden van de vis in de proefsopstelling in kaart te brengen, moeten we tijdens het onderzoek ook gebruik maken van controle-vis. Dit is een gangbare internationaal erkende werkwijze en deze vis moet gezonde, ondermaatse vis zijn, die enkele weken eerder is gevangen en levend aan land is gebracht. Na monitoring in het lab op eventuele sterfte, wordt de gezonde vis vervolgens meegenomen tijdens een onderzoekreis aan boord. Wanneer er sterfte in de controle vis wordt aangetroffen tijdens het onderzoek, kan dat te wijten zijn aan de opvang of de werkwijzen. Hiermee kunnen we de sterfte in de vis discards in het juiste perspectief zetten. De controlevis is een aantal weken eerder gevangen door de OD2 met korte trekken en liet een goede overleving zien.
Afgelopen week zijn waarnemers van IMARES voor het eerst mee geweest op de GO31 om het protocol en de proefopstelling te testen. Om vis individueel te kunnen volgen zijn er kleine merken (zgn. ‘pit tags’) onderhuids geplaatst, met een nummer dat kan worden uitgelezen en opgeslagen. Het individueel merken van de vis maakt het mogelijk om de vis dan toch te kunnen onderscheiden. Volgende week zal de overleving verder worden gevolgd en gekeken hoe deze in de tijd verloopt. De resultaten zullen over een aantal weken beschikbaar komen en zullen iets zeggen over de overleving van vis in die specifieke week en vangsttechniek.
De komende tijd zullen we meerdere onderzoekreizen gaan uitvoeren, zodat we een goed beeld krijgen van de overleving van discards van tong, schol en schar in verschillende perioden bij diverse vangst- en verwerkingstechnieken. Naar aanleiding van de testen in de eerste onderzoekweek zullen waarschijnlijk het protocol en de opvanginstallatie nog verder bijgesteld worden.
Volgens een van de opvarenden zijn de eerste indrukken met de nieuwe werkwijze positief. ‘Het viel niet tegen, maar in de werkwijze aan boord valt nog veel te verbeteren om de overlevingskansen te vergroten’, aldus de opvarende.